Geraakt was ik door het essay van Annemiek Leclaire in NRC. Over het belangrijke onderwerp eenzaamheid wordt gelukkig steeds meer geschreven. Het belang van vrienden om je heen is groot in onze steeds individualistischer wordende maatschappij. Investeer in je oude dag en verzamel een konvooi mensen om je heen. Want zoals ze schrijft: “op een dag schuift de maan voor de zon, dan vertrekt of sterft je geliefde, en dan wil je niet de douche hoeven aanzetten om de illusie te hebben van gezelschap.”

 

Bron: NRC 10 maart 2019:

Toen ik onlangs op een feestje met een kennis zat te praten, plofte zijn vrouw ineens bij hem op schoot. „Waar hebben jullie het over?” vroeg ze. „De zomervakantie”, zei haar echtgenoot, licht geïrriteerd. „En jij?” vroeg hij aan haar, knikkend richting een buurman met wie ze had staan praten.

Als je een tijdje zonder partner leeft, zoals ik sinds een paar maanden na de dood van mijn geliefde, valt je op hoezeer mensen die wel een relatie hebben met elkaar bezig zijn, zelfs in gezelschap. Geliefden houden, al dan niet bewust, zorgvuldig in de gaten of hun wederhelft ook te midden van anderen de gezamenlijke vesting verdedigt, en zo niet, dan drijven ze elkaar met zachte of minder zachte hand het bolwerk weer in.

Je kunt je als vrijgezel vrolijk maken over dat gedoe, maar dan ga je wel voorbij aan de waarde ervan. Dat waakzaam onderhouden van het wij, want dat is het natuurlijk, heeft een functie. Volgens de Amerikaanse auteurs Amir Levine en Rachel Heller, respectievelijk psychiater en sociaalpsycholoog, dient het de gehechtheid aan elkaar. In het boek Verbonden; hechting & liefde (zie elders in mijn blog, WT) zetten zij uiteen dat de hechtingspatronen die volwassenen met hun liefdespartner hebben, vergelijkbaar zijn met die van kinderen met hun ouders. Ze zien tussen geliefden dezelfde kinderlijke gedragingen die ervoor moeten zorgen dat ze kunnen blijven rekenen op elkaars steun, en zo veilig en beschermd blijven. Ze schrijven: „Onze hersens zijn bedraad om de steun van onze partner te zoeken door diens psychologische en fysieke nabijheid te garanderen.”

 

Die op elkaar gerichte echtelieden hebben het goed bekeken, want het mag geen verrassing zijn dat vooral de mensen zonder partner eenzaam zijn. Het CBS meldde eind 2018 dat 7 procent van de Nederlanders van 15 jaar en ouder ‘sterke gevoelens van eenzaamheid’ ervaart. Dertig procent noemde zich ‘enigszins eenzaam’. Alleenstaande ouders en gescheiden mensen zijn het eenzaamst. Een op de vijf alleenstaande vaders en moeders mist sociale contacten en intimiteit.

Ik merk dat ook, als single moeder van twee tieners. Toen ik laatst het plein onder mijn huis overstak, zag ik iemand in een deuropening van een appartementencomplex worstelen met een zware deur. Ik moest me bedwingen om er niet naar toe te snellen, de deur open te houden, een van de tassen naar boven te dragen, en dan hopelijk samen even een kopje koffie te drinken. Niet dat ik het deed; die gast zag me aankomen.

 

Het was niet de eerste keer dat ik zin had in een klakkeloos praatje: over het weer, over het nieuws, over de plannen voor de buurt. En ik vind het een opmerkelijk verlangen. Mijn dagen zitten zo vol dat ik doorgaans, zoals mijn vrienden weten, tot weinig spontane actie bereid ben. Bovendien houd ik van alleen zijn. Als ík dat gemis aan dagelijkse uitwisseling al ervaar, dacht ik op weg naar huis, – terwijl ik kinderen heb, en een genereus netwerk van vrienden en familie, hoe moet dit dan zijn voor mensen zonder sociale contacten? Voor de nieuwkomers in onze samenleving, de gescheiden mensen zonder kinderen, zonder ouders?

Toen ik mijn boodschappen de lift in tilde, in een stadsappartementencomplex waarvan de meeste bewoners zich niet eens meer aan elkaar voorstellen, moest ik denken aan de hartverscheurende videodocumentaire A life alone van de Amerikaanse Maisie Crow, over de weduwnaar Tom Rose. Crow vertelt dat hij ’s ochtends de douche aanzet en dan in de huiskamer gaat zitten. Het geluid geeft hem de illusie dat er nog kinderen en een vrouw in huis zijn die van de badkamer gebruikmaken. In het echt is zijn vrouw dood, en wonen zijn kinderen ver weg.

In mijn gedachten klinkt het geluid van water op tegels.

Waarom zou de toekomst er met een beetje pech niet voor ons allemaal zo uit kunnen zien?

‘Stelt u zich eens voor dat er een ziekte bestaat die in ons land steeds vaker voorkomt en chronische pijn veroorzaakt”, schrijft de Duitse psychiater Manfred Spitzer in zijn recent verschenen boek Eenzaamheid; de impact van sociaal isolement. „Een besmettelijke, door de medische wetenschap nog nauwelijks onderzochte ziekte, die zich sneller verspreidt dan dat er immuniteit tegen opgebouwd kan worden, en die wordt geclassificeerd als een van de meest voorkomende doodsoorzaken in de geciviliseerde westerse wereld.”

Dan zouden we toch als de wiedeweerga in actie komen? Eenzame mensen, betoogt Spitzer, worden immers vaker ziek, krijgen gemiddeld eerder kanker en hart- en vaatziekten, lijden vaker aan depressies, krijgen sneller last van dementie.

Spitzer merkt zelf de verstrekkende gevolgen van eenzaamheid, nu hij zonder partner leeft en zijn kinderen de deur uit zijn. Hij studeert op „concrete plannen hoe met die solitaire situatie om te gaan gedurende de rest van mijn dagen.”

Meer mensen waarschuwen voor de gevolgen van de hyperindividualistisch geworden samenleving. In een artikel voor de website Brainwash noemde psychiater Dirk De Wachter eenzaamheid onder zijn patiënten onlangs de rode draad in zijn werk. Mensen zeggen tegen hem dat hij de enige is die nog naar hen luistert. „En dan denk ik: laten we dat toch vooral als samenleving doen.” Want we hebben misschien honderden vrienden op Facebook, en evenzoveel volgers op Instagram, maar dat is volgens De Wachter niet voldoende „om aan de diepe nood aan verbinding te voldoen”. „Dat in het echt ontmoeten is noodzakelijk voor de mens”, schrijft hij. „Elkaar zien, elkaar vastpakken, elkaar de hand geven, elkaars vel voelen, elkaar in de ogen kijken, dat is een fundamentele noodzaak om te kunnen bestaan.”

Het hedendaagse leven voldoet niet aan onze psychologische behoeften, namelijk die aan verbinding, geborgenheid en saamhorigheid. Dat stelt de Britse journalist Johann Hari in zijn vorig jaar verschenen boek Verbinding verbroken; de ware oorzaken van depressie en de onverwachte oplossingen. Hari was achttien toen hij antidepressiva ging slikken om zijn verdriet en gevoelens van zinloosheid de baas te worden. Volgens zijn artsen lag de oorzaak van zijn lijden in een chemische onbalans in de hersens. In de twintig jaar die volgden had Hari steeds hogere doses nodig, maar werd hij niet minder depressief. Een journalistiek onderzoek naar de werking van antidepressiva leerde hem dat er helemaal geen sluitend wetenschappelijk bewijs bestond voor die onbalans in de hersens, en dat de werking van de pillen die hij jaar in jaar uit voorgeschoteld kreeg vooral aan een placebo-effect konden worden toegeschreven.

In Nederland slikt ruim een miljoen mensen antidepressiva. Witte Hoogendijk, als psychiater al dertig jaar met depressieonderzoek bezig, zei daarover in 2017 in NRC: „Juist nu uit onderzoek blijkt dat antidepressiva bij lichte tot matige depressie vaak geen enkel effect hebben, geeft de farmaceutische industrie niet thuis. Daar zit je dan met je bevolking aan de pillen. Dat we dit hebben laten gebeuren vind ik echt verschrikkelijk.”

Bij journalist Hari groeide tijdens zijn onderzoek een nieuwe gedachte: stel dat depressie een vorm van rouw is om de verbondenheid die we kwijt zijn geraakt en wel nodig hebben? Hij herinnert zich hoe, toen hij als kleine jongen met zijn ouders naar een nieuwbouwwijk verhuisde, zijn moeder verbaasd de straat in keek en vroeg „Waar is iedereen?”. Het vanzelfsprekende contact dat ze gewend was in de lawaaiige volkswijk waar ze opgroeide, was verdwenen. Zijn moeder heeft vanaf die tijd pillen nodig gehad om de dag door te komen.

Hari stopte met zijn antidepressiva en besloot tot een andere koers: tot dan toe probeerde hij zodra hij een depressie voelde opkomen, het tij te keren door iets voor zichzelf te kopen, of naar de bioscoop te gaan. Die nadruk op zichzelf versterkte zijn gevoel van isolement alleen maar, ziet hij nu. Zelfs als je je beroerd voelt, kun je een ander toch oppeppen, merkte hij. Dat voorkomt dat hij in de put raakt. Zijn conclusie? „De oplossing ligt in ‘we’.”

Is het niet een beetje gek dat zo’n slimme, succesvolle journalist als Hari zo lang nodig heeft gehad om tot die conclusie te komen? Soms vraag je je af hoe het komt dat we zo vervreemd zijn geraakt van ons eigen gezond verstand.

Nog zo’n voor de hand liggend inzicht waarvan we kennelijk weggeslingerd zijn, is om vriendschappen te onderhouden. Eenzaamheidsonderzoekster Jenny Gierveld raadde in NRC aan om, zolang je nog gezond van lijf en leden bent, een ‘konvooi’ van mensen om je heen te verzamelen; een investering voor je oude dag.

Sinds wanneer moeten we dit voorgeschoteld krijgen? Laat de manisch ingeplande vrije tijd daar dan echt geen ruimte meer voor?

Het eenzaamheidsprobleem wordt met de toename van het aantal alleenstaanden alleen maar groter. Volgens het CBS steeg het aantal mensen dat alleen woont sinds 1947 van 285.000 naar bijna 3 miljoen in 2018. Tot 2047 komen er nog 600.000 bij. Dan woont bijna een op de vier volwassenen in zijn of haar eentje.

De overheid is niet blind voor de problematiek; het kabinet trekt voor het actieprogramma Eén tegen eenzaamheid 34 miljoen euro uit. Architecten pleitten er onlangs in NRC voor om in nieuwe huizenprojecten vooral gemeenschappelijke ruimtes en gezamenlijke voorzieningen op te nemen. Rijksbouwmeester Floris Alkemade zei: „Uiteindelijk gaat het om de manier waarop je vanuit je huis sociale contacten kunt onderhouden.”

Dat is allemaal heel waardevol, maar waar het mee begint, is om thuis, en in de opvoeding veel meer op verbinding te gaan koersen.

Zelf prent ik mijn kinderen in dat tijd doorbrengen met vrienden even belangrijk is als voldoendes halen. Wat heb je aan hoge cijfers, aan een mooie carrière, aan je Marie Kondo-huis als je gebukt gaat onder een depressie omdat je geen contact kunt maken met anderen?

Het is natuurlijk uiteindelijk de partnerliefde die de hekken om het ik pas echt kan wegslaan, en voor de diepste en meest volledige verbintenis kan zorgen met een ander. Filosofe Joke Hermsen noemt de liefde in haar boek Melancholie van de onrust om die reden een van de meest probate middelen tegen het afglijden van onze min of meer normale melancholieke gevoelens naar depressiviteit of andere psychische stoornissen. „Dat geeft te denken”, schrijft ze, „nu wij aan het begin van de eenentwintigste eeuw geconfronteerd worden met een ware uitbraak van depressiviteit.”

In dat licht valt het geliefden volstrekt te vergeven als ze in gezelschap vooral oog hebben voor elkaar. De Noorse Geir Gulliksen beschrijft dat zo in Het verhaal van een huwelijk: „Ik keek naar haar, de hele tijd, mijn gezicht straalde en draaide met haar mee, als een fel licht dat in een grote, onbevattelijke duisternis onophoudelijk op zoek is naar iets dat leeft.”

Die toeneiging, die blik op elkaar; het is een vorm van schoonheid. Maar werp dat stralende licht ook eens op de duisternis daarbuiten, op al die mogelijke geestverwanten buiten die heilige poorten. Want op een dag schuift de maan voor de zon, dan vertrekt of sterft je geliefde, en dan wil je niet de douche hoeven aanzetten om de illusie te hebben van gezelschap.